D'Avellonne van Dijk eert met dit vierluik de Curaçaose verzetshelden door gebruik te maken van de vorm van een traditioneel rooms-katholiek altaarstuk. Op 17 augustus 1795 begon op Curaçao de grootste opstand van tot slaafgemaakte mensen op de toenmalige Nederlandse Caribische eilanden. Gedurende deze opstand, die bijna een maand duurde, werden meer dan de helft van de tot slaaf gemaakte mensen op het eiland bevrijd.
Van Dijk belicht in zijn werk niet alleen verzetsleider Tula, maar ook belangrijke medestrijders Karpata, Pedro Wakao en Louis Mercier. Deze vier helden streden voor vrijheid en gelijkheid, maar werden voor hun moedige rol in de opstand onderworpen aan marteling en ter dood veroordeeld. Het vierluik herdenkt hun onverzettelijke strijd en onvergetelijke bijdrage aan de geschiedenis van Curaçao.