Jantien Jongsma (1965) richt zich op haar woonwijk Slotervaart, een van de tuinsteden van Amsterdam die in de jaren vijftig werd ontworpen met het principe van licht, lucht en ruimte. Eerst legde ze de nadruk op de natuur en de vogels in de parken, daarna op de architectuur. Vervolgens kwamen de bewoners aan de beurt: fietsers, pakketbezorgers en winkelend publiek, die als in een soort choreografie dezelfde handelingen verrichten.
Door het geheel als een ballet te benaderen, geeft Jongsma de bewoners kostuums die zowel folkloristisch als modernistisch zijn, en de gebouwen worden decorstukken voor een voortdurende voorstelling. De vooruitgangsgedachte van de modernistische architectuur krijgt hiermee een warme, menselijke dimensie, waarin de stad verandert in een speelse en koesterende omgeving.